In het verleden ontstonden de vele pompoenrassen min of meer per ongeluk en vele heirlooms zijn nog steeds geliefd om het smakelijke vruchtvlees. Tegenwoordig ontwikkelen grote, internationaal werkende zaadhandelaren pompoenzaden, die pompoenen opleveren met specifieke gewenste eigenschappen.
Naast hun smakelijke vruchtvlees worden pompoenen ook geteeld vanwege hun zaden of pitten. Die doen, naast bijvoorbeeld zonnebloempitten, sesamzaad en maanzaad, dienst als smakelijke versiering op allerhande broden.
Veel minder bekend is dat uit die pitten ook een supergezonde olie kan worden geperst. Daarvoor bleek het handig om pompoenen te ontwikkelen met pitten zonder beschermend hulsje.
In 1947 werd de eerste hulsloze oliepompoen ontwikkeld door het in Oostenrijk gevestigde Saatzucht Gleisdorf GmbH. Deze pompoen kreeg de naam Gleisdorfer Ölkürbis en vertaald is dat inderdaad de 'Oliepompoen uit Gleisdorf'. Dit ras behoort tot de soort Cucurbita pepo.
Intussen is de Gleisdorfer Ölkürbis de meest aangeplante oliepompoen in het land geworden, al heeft de geschiedenis niet stilgestaan en heeft het bedrijf voortdurend verbeterde versies op de markt gebracht. Het oliepercentage van de pitten ligt gemiddeld op 46.4.
Het zaad bevat diverse gezonde onverzadigde vetzuren, waaronder (vooral) linolzuur (omega 6-vetzuur), alfa-linoleenzuur (omega 3-vetzuur) palmetinezuur (omega 3-vetzuur) en oleïnezuur (omega-9-vetzuur).
De bolronde vruchten hebben een doorsnede van ongeveer 25 cm en zijn eerst groen en verkleuren uiteindelijk tot okergeel met wat vlekkerige brede groene strepen. In de zaadholte zitten de donkergroene pitten zonder huls. Omdat de huls ontbreekt probeert de pompoen zijn zaden te beschermen door het buitenste vliesje te verstevigen. Tegelijkertijd worden er meer voedingsstoffen naar de pit gestuurd. Daardoor 'lekken' dus suiker en koolhydraten uit het vruchtvlees naar de pitten en is de pompoen zelf smakeloos.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten